Thérèse Schwartze

Thérèse Schwartze, een vooraanstaande Nederlandse portretschilder uit de 19e en 20e eeuw, begon haar opmerkelijke carrière op jonge leeftijd door portretopdrachten te ontvangen van vooraanstaande Amsterdamse families zoals Van Loon, Borski en Sillem. Dankzij haar vader kreeg ze al op vijftienjarige leeftijd dergelijke opdrachten, en de familie Van Loon werd in de loop der jaren haar belangrijkste opdrachtgever, waarbij vijftien leden van deze familie over vier generaties verspreid zich door haar lieten portretteren. Ook de familie Labouchère gaf haar regelmatig opdrachten voor portretten.
Na het overlijden van haar vader in 1874 werd Thérèse de kostwinner van het gezin en nam ze zijn atelier over. Het jaar daarop vertrok ze naar München voor verdere studie, waar ze bij enkele gerenommeerde schilders in de leer ging. Een van haar belangrijkste mentoren was de toonaangevende portretschilder Franz von Lenbach, die haar aanmoedigde om foto's te gebruiken als hulpmiddel bij het schilderen, een techniek die later een kenmerk van haar werk zou worden.
In 1878 maakte Thérèse haar eerste reis naar Parijs, waar ze zich liet inspireren door het artistieke leven, hoewel de impressionisten met hun nadruk op kleur en vorm haar niet echt aanspraken. Haar voorkeur ging uit naar het werk van de portretschilders Léon Bonnat en JeanJacques Henner, die streefden naar een zo realistisch mogelijke weergave van de werkelijkheid.
Het succes van Schwartze kwam gestaag. Vanaf haar 35e werd ze steeds meer gewaardeerd als portretschilder, vooral in Nederland, waar ze in Amsterdam woonde en werkte. Ze vond er veel werk, vooral dankzij de steun van de invloedrijke familie Van Tienhoven. Haar gebruik van pastelkrijt was een belangrijk aspect van haar succes. Hiermee kon ze snel werken, wat ideaal was bij het portretteren van kinderen, en het viel in de smaak bij haar opdrachtgevers vanwege de levendige en levendige resultaten.
Schwartze groeide uit tot een beroemdheid. Ze was zelden zonder opdrachten, vooral nadat leden van het Koninklijk Huis zich door haar lieten portretteren, wat bijdroeg aan haar roem en reputatie. Ze exposeerde veel, zowel in Europa als in de Verenigde Staten, en ontving herhaaldelijk onderscheidingen voor haar werk. In 1896 werd ze als eerste vrouw benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.
Ondanks haar succes ontving Schwartze ook kritiek, vooral van de Tachtigers, een groep kunstenaars die streefde naar meer artistieke vrijheid en vernieuwing. Ze bekritiseerden Schwartze omdat ze te veel gericht was op de rijke burgerij en haar werk als oppervlakkig en gebrek aan diepgang beschouwden. In 1890 publiceerde Etha Fles, onder het pseudoniem Philip van Ewijk, een vernietigende recensie van Schwartzes tentoonstelling in het Algemeen Handelsblad, maar dit leek haar populariteit niet te schaden.
Een van de meest invloedrijke personen in het leven en werk van Schwartze was haar vriend Anton van Duyl, hoofdredacteur van het Algemeen Handelsblad. Hij moedigde haar aan om de Franse kunst te bestuderen en zorgde ervoor dat haar werk regelmatig besproken werd in de krant. In 1906, na het overlijden van Van Duyls vrouw, trouwden Thérèse en Anton, waarna ze haar schilderijen signeerde als Thérèse Schwartze-van Duyl of Thérèse van Duyl-Schwartze. Zijn dood in 1918 was een grote klap voor haar, en ze overleed enkele maanden later, op 23 december 1918.